De achtergrond
De maag is een belangrijk onderdeel van het spijsverteringsstelsel. Eten en drinken komen via de mond ons lichaam binnen en worden vervolgens door de slokdarm naar de maag getransporteerd, deze fungeert als opslaglocatie van ingenomen voedsel. Tussen de slokdarm en de maag zit een sluitspiertje (sfincter) dat opengaat zodra er voedsel aankomt. Dit sluitspiertje zorgt er ook voor dat er geen voedsel en maagsappen van de maag terug kunnen stromen de slokdarm in. De werking van deze sluitspier wordt beïnvloedt door het hormoon gastrine, dat aangemaakt wordt in het onderste gedeelte (antrum) van de maag. Gastrine zorgt ervoor dat de sfincter op spanning blijft.
De maag is een soort tijdelijke opslagplaats waar het voedsel wordt vermengd met maagsappen. Op deze manier wordt onze voeding voorbereid op de vertering, die met name in de dunne darm plaatsvindt. Bij de uitgang van de maag naar de twaalfvingerige darm zit ook een sluitspier (pylorus). Deze zorgt, net als de sfincter, voor eenrichtingsverkeer en daarnaast voor een gelijkmatige toevoer van voedsel richting de twaalfvingerige darm (het duodenum).
Een lege maag is ongeveer zo groot als een vuist, bij volwassenen kan een volle maag ongeveer 1 liter bevatten. Omdat de maag zo centraal in de buik is gelegen, heeft hij goed de ruimte om uit te rekken. De beweeglijkheid van de maag (de motiliteit) wordt aangestuurd door bepaalde zenuwen (onder andere de Nervus Vagus) en hormonen. Deze hormonen worden aangemaakt zodra de mond in contact komt met voedsel, hierdoor ontstaat bijvoorbeeld extra speeksel. Dit is de eerste stap in het verteringsproces. Door operaties in het buik gedeelte kunnen de zenuwen die de beweeglijkheid van de maag beïnvloeden beschadigd raken. Dit kan vèrgaande nadelige gevolgen hebben voor de maaglediging.